De Cloese, afgebeeld op een ansichtkaart (circa 1950). Foto: Sander Grootendorst
De Cloese, afgebeeld op een ansichtkaart (circa 1950). Foto: Sander Grootendorst

Aandacht voor de ‘Cloese-meisjes’ op expo in Maarssen

LOCHEM/MAARSSEN - Een expositie die nog tot en met 25 september te zien is in het Utrechtse Maarssen verbindt de riviertjes de Vecht en de Berkel. Aan de Vecht ligt buitenplaats Doornburgh, aan de Berkel de Lochemse havezate De Cloese. De Zutphense historica Reinildis van Ditshuijzen verdiepte zich in het verband tussen die twee.

Door Sander Grootendorst

De overkoepelende titel van de expositie luid Vorm aan de Vecht. In de kamer die vroeger de bibliotheek van de zusters was, wordt het verhaal van De Cloese verteld: voorafgaand aan de verhuizing naar Maarssen was in Lochem de school gevestigd waar de zusters jonge vrouwen opleidden tot doktersassistente. Fraai glaswerk en talloze buisjes, potjes, flesjes, vaasjes en maatbekertjes, toentertijd door de ‘Cloese-meisjes’, gebruikt, is tentoongesteld. Die attributen vormen dan weer een link met het uitgestalde werk van hedendaagse ontwerpers en kunstenaars. Curator Nicole Uniquole: “Deze tentoonstelling reflecteert op de geschiedenis van deze buitenplaats door het in een nieuw daglicht te zetten.”

Doornburgh is een van de door rijke Amsterdammers in de zeventiende eeuw langs de Vecht gestichte buitenplaatsen, gezamenlijk betiteld als De Gouden Bocht. De ‘Gouden Eeuw’ was al lang verleden tijd toen in 1957 de zusterorde Kanunnikessen van het Heilig Graf in Doornburgh haar intrede deed. Tot 2016 zouden ze er blijven. Van Ditshuijzen sprak met oud-bewoners en bracht een deel van de geschiedenis van de buitenplaats in kaart.

Van Ditshuijzen: “Hoe kwamen de zusters in Doornburgh terecht? Daar ging een lange zoektocht naar een eigen priorij aan vooraf, die begon in 1939 en die werd bemoeilijkt door De Tweede Wereldoorlog. De vrouwen verhuisden in die jaren van de ene tijdelijke vestiging naar de andere, totdat ze ten slotte eind jaren veertig de oude havezate De Cloese in Lochem konden betrekken. Hier begonnen zij een school die secretaresses en doktersassistentes opleidt. De school kreeg weldra een goede naam.”

Maar de havezate had zijn nadelen: te klein, te afgelegen, geen slaapkamers, geen werkplekken. Ook ontbreekt er een kapel. Na zo’n acht jaar verhuisde de opleiding van Lochem naar Maarssen, waar de kanunikessen huis Doornburgh konden kopen. "Hier wilden ze een hun grote droom realiseren: een eigen klooster met kapel.” 

Dat lukte: “In overleg met monnik-architect Dom van der Laan ontwierp zijn leerling, architect Jan de Jong, een klooster in een stijl die zichzelf wegcijfert om het innerlijke gevoelsleven alle ruimte te geven. Er zijn geen versieringen, geen bogen of rondingen en er valt alleen natuurlijk daglicht naar binnen.” Geheel in overeenstemming met de strenge kloosterregel: Laat alles achter als u in dit klooster intreedt. Niemand heeft eigen bezittingen, want alles is hier gemeenschappelijk. “Daarmee verplichtten de bewoners zichzelf tot een bestaan in soberheid, afzondering en gebed.” Het klooster in Maarssen is nog geheel in tact, inclusief het karakteristieke meubilair. De Cloese is verbouwd tot appartementencomplex.

De Lochemse havezate is is onderdeel van de door Van Ditshuijzen opgetekende geschiedenis geworden, en dus onderdeel van de expositie. De Cloese-meisjes komen daarin op tekstborden ook aan het woord.

Een van hen, Els van der Lande-Berger (1937): “Ik was zeventien en moest in 1955 na de MMS van mijn ouders naar Lochem. Ik vond het een verschrikking. Ik werd, zo vond ik, gewoon opgesloten in een soort gevangenis. Een enkel meisje liep te huilen. We waren een exclusief groepje van zo’n tweeëntwintig meisjes; vijf ervan volgden de secretaresseopleiding, de rest de cursus voor doktertsassistente. In de weekenden gingen we naar huis. De zusters waren slim, want ze lieten voor hun lessen een schriftelijke LOI-cursus (Leidse Onderwijs Instellingen) komen. Bovendien kregen wij spinnen, weven, wijsbegeerte en toneel. Sommige kanunnikessen gaven zelf les, maar er waren ook leraren moderne talen (Frans, Duits, Engels, Nederlands) voor de secretaresses in spe. Voor de medische kant kwam een huisarts. En soms een aalmoezenier die ons inwijdde in de veranderingen in de geloofsbeleving.

Verder moesten we het huishouden leren, dus poetsen, boenen en zo meer. In de klas stond een grammofoon waarop klassieke muziek werd gedraaid. Natuurlijk ontweken we de regels soms stiekem toch. Zo hadden we contacten met jongens, die met een roeiboot over de rivier de Berkel naast de priorij kwamen. We stapten snel in en konden zo een eindje varen. Uiteindelijk vond ik het een erg prettig instituut. Ik ben blij dat ik er geweest ben. Nog altijd heb ik een warm contact met mijn jaargenoten.”

Informatie en tickets via website.


buitenplaatsdoornburgh.nl