Afbeelding
Foto:

Mijn vader de Swami

Toen ik negen jaar oud was schreef ik de Indiase guru Bhagwan, die later Osho werd genoemd, een boze brief. Ik vond dat hij mijn vader had afgepakt en als hij hem kon afpakken, zo dicteerde mijn kinderlijke logica, kon hij hem ook weer terug sturen. Maar toen ik ouder werd leerde ik dit: het was mijn vaders vrije wil geweest zijn leven in te richten met Osho in het middelpunt en daarvoor het samenleven met zijn gezin op te geven.

Negen jaar later wilde ik naar de ashram van Osho in India om uit te vinden waarom mijn vader een Swami (volgeling) was geworden. Mijn directe omgeving was niet gecharmeerd van het plan. Als een 'oranje sekte' een man kon ontwortelen uit zijn burgemans bestaan als echtgenoot, kostwinner en vader, wat betekende dat dan voor een jonge vrouw die net van de havo kwam?

De ashram in Poona leek op een paleistuin, midden in de 'stadse jungle'. Boeddha moest ooit zo'n zelfde paradijselijke stadstuin ontvluchten om de oorzaak van het lijden te kunnen doorgronden en ik keerde ernaar terug om mijn jeugd met een ontbrekende vader te begrijpen. Ik had zoveel kritische vragen over de gebruiken en regels in de commune en evenzoveel kritische vragen over zijn keuzes in het leven. Maar al die vragen hielden me ook kritisch aan de zijlijn, en daarmee nog altijd loyaal aan iedereen die ook zo naar mijn vader keek.

De werkelijke ontmoeting vond plaats in de stiltes die tussen ons vielen toen we door India gingen reizen. We verkenden Goa per brommer, Kerala per boot, we zaten vierendertig uur in een trein naar Calcutta, stonden doodsangsten uit in een bus naar Nepal en logeerden met kamelen in de woestijn van Rhajastan. Er ontstond een veld waarover Rumi het volgende zegt:' Between wrongness and rightness there is a field. I will meet you there.'

Marita Coppes