Ode aan Zutphen

Waar het water zich verwijdert van de oevers rank en naakt.
Waar de zuigkracht van de aken sterk de onderstroming raakt.
Waar zonlicht zilver flonkert op golven van geluk,
zie ik Zutphen in de verte, kan het leven niet meer stuk.

Door middeleeuwse muren hebben wij daar niets te vrezen.
Op gevels van weleer staat poëzie te lezen.
Het oud ijzer van de brug, beschilderd door Zutphenezen.
Zie ik Zutphen in de verte, ja wij komen hier graag terug.

Oud erfgoed steek parmantig met de torenspits de hemel in.
Rode daken in de zon.
Is dit waar het begon.

Waar wij graag cultureel zijn, maar het Bokbier het toch wint.
Waar de pieten nog pikzwart zijn voor het ongenuanceerde kind.
Waar de zomerfeesten slinken en de kermis wordt verjaagd,
boet de stad niets in aan schoonheid. Zij had daar niet om gevraagd.

Waar de zoete geur van lindes langs de Berkel je verleidt.
Waar een onverwacht klein steegje soms Venetië lijkt.
Waar uit kelders met gewelven jazz klinkt, virtuoos.
Waar de schatkist vrijwel leeg is, maar de stad ons wel weer troost.

Want erfgoed steekt parmantig met de torenspits de hemel in.
Rode daken in de zon.
De stad…
waar het begon.