Bas Steman. Foto: Pascale Drent

Bas Steman. Foto: Pascale Drent

Bas Steman: ‘Plat praten is een soort olie’

Cultuur

ZUTPHEN - Bas Steman (50), presentator en schrijver, schreef een boek over twee karakteristieke ooms waarvan de één zijn oorlogsverleden verzwijgt en de ander met bravoure zijn pijn overstemt. “Het was een zoektocht naar een afkomst die ik niet kende.”

Door Alize Hillebrink

Joviaal zwaait de deur open. Schrijver Bas Steman, wonend in de Nieuwstad in Zutphen, had zichzelf na zijn roman ‘Morgan’ en jaartje vrij gegeven als schrijver, om daarna een roman over de liefde en de dood te schrijven, maar het liep anders.

Het werd een boek dat misschien wel dichter bij hemzelf lag dan hij aanvankelijk dacht. Evenals de hoofdpersoon Rudolf ging Steman op zoek naar zijn roots. Aanvankelijk niet bewust maar, zich ingravend in de oude familieverhalen, besefte hij hoezeer hij verbonden is aan zijn geboortestad Apeldoorn. Met het moderne Apeldoorn van nu heeft hij weinig. “Ik ben in de jaren ‘70 opgegroeid, maar ingebed in de verhalen over vroeger.” Het waren de verhalen die hij hoorde op verjaardagen. “Die hadden iets magisch. Ja, daar was ook een oom die altijd ‘de lafaard’ werd genoemd.”

Oorlogsverleden
De Lafaard. Steman schreef eerder een verhaal met deze titel in de bekende reeks van De Geitenpers in Brummen. Een verhaal over een paar karakteristieke oudooms en de oorlog. Het was zijn eigen uitgever (Nieuw Amsterdam) die vroeg of hij het niet zou willen uitwerken tot een novelle. “Afijn, lang verhaal kort, ik begon te schrijven en te researchen en verder te schrijven… en het werd een roman. Over de oorlog, over twee markante plat praot’nde broers die heel hun leven hebben samengewoond op een boerderij, maar elkaar nooit echt gekend hebben in elkaars oorlogsverleden.”

Voor de research van zijn verhaal ging hij te rade bij zijn ouders. “Ik werd overvoerd met informatie. De jeugd van mijn grootouders en mijn ouders. Veel dingen wist ik niet van te voren. De zoektocht van Rudolf was in zekere zin de mijne.”

Rudolf is een man geworden die iets mist, maar hij weet niet wat, iets wat ergens is, wat huist in al die herinneringen en gedachten die nergens aansluiting lijken te vinden, verwassen beelden van een lijn met hun onderbroeken, hemden en sokken, uitgeschopte klompen bij de achterdeur, de wiegende tv-antenne aan de gevel. Oude geuren, alles dringt zich op, alles tegelijk, alles wat aan de vergetelheid ten prooi leek te zijn gevallen, maar ergens nog aanwezig was, op de zolder van herinneringen.

Dwars door alles heen speelt de verwording van het platteland. “Een lichte weemoed is me niet vreemd.” De ooms Gait en Bartus zetten zich af tegen de teloorgang van de natuur, de oprukkende nieuwbouw.

‘Als ie aan de natuur komt, kom ie ook an mien!’

“Voor mij is het ook een zoektocht geweest naar een afkomst die ik niet kende en die ik nu heb omarmd,” zegt Steman. “Ik begrijp nu dat ik een Apeldoorner ben, maar niet van nu. Apeldoorn groeide in de tweede helft van de vorige eeuw tot nu van 60.000 naar 160.000 inwoners. In het geheugen dat mijn familie mij inprentte ziet het er nog uit als vroeger. Zoals de kerk, die toen vrij stond, staat nu middenin Zevenhuizen.

Plat praten
De familieverhalen dienden als decor voor zijn roman. “Tijdens onze gesprekken ging mijn vader steeds meer plat praten. Ik besefte: dat moet erín. Even overwoog ik, geïnspireerd door de Twentse film ‘De beentjes’ van Herman Finkers, het boek zelfs volledig in dialect te schrijven, maar dan schrijf je wel voor een heel select publiek.” Zelf heeft hij nooit geleerd om plat te praten. “Ik ben opgegroeid met ‘leer maar gewoon Nederlands, dat plat praten daar heb je niks aan’. Op verjaardagen werd altijd plat gepraat, vooral als er drank in zat. Ik kon het prima verstaan, maar niet spreken. Plat praten is een soort olie. Het voelt meteen goed, je hoort erbij, het breekt het ijs, een ouwejongenskrentenbrood-gevoel.”

Front
De historische context haalde Steman uit archieven, waaronder oorlogsdagboeken. De oorlog in Oost-Nederland wordt volgens hem onderbelicht in de geschiedenisboeken. “Er wordt met een westerse blik naar de oorlog gekeken. De canon gaat over het bombardement op Rotterdam, de Februaristaking, Dolle Dinsdag, de Hongerwinter. Het bombardement op Enschede, Nijmegen, Hengelo, Zutphen en de grootschalige evacuatie van Arnhem, worden vaak niet genoemd. Terwijl van september ‘44 tot mei ’45 het front híer was, in Oost-Nederland.”

De bommenwerpers en luchtgevechten die dagenlang onophoudelijk over Apeldoorn vlogen, doen hem beseffen hoe het voor zijn familie moet zijn geweest. “Nu begrijp ik waarom mijn oma altijd in elkaar dook als er een vliegtuig overvloog. Elke dag kwamen er bomvluchten over. Wat moet dat betekend hebben?”

Humor
In zijn familie werd het gesprek over de oorlog niet uit de weg gegaan. “De manier waarop er nog over de oorlog gesproken werd was een luchtige. Humor was de enige manier om erover te spreken.” Steman verweeft het, overgoten met dialect, in zijn verhaal en in de gestalte van de ooms Bertus en Gait, beiden uitgesproken, maar ongecompliceerde karakters, met hun eigen logica en relativerende boerenwijsheden. “Voor Oost-Nederlanders moet het een feest der herkenning zijn.”

Die twee, altijd die twee. Zo zag hij (Rudolf) hen, zijn ooms: krachtig, betrouwbaar en onsterfelijk, mannen die het leven soms beter leken te kennen. Wijze wildemannen. Gait zijn duiven, Bartus zijn fuiken. Ze deelden de liefde voor het land, voor de dieren en voor rkvv-Gelria, de voetbalclub. Die heiligde de kaarkdag nog veel meer dan Onze-Lieve-Heer zelf en ontheiligde haar ook. De god van Gelria was almachtig.

Ome Bartus fascineerde hem. Rudolf genoot van gesprekken waarbij hij vooral zijn mond moest houden. Waar bij Gait de stilte zich vrij kon vermenigvuldigen, verbrak Bartus die het liefst zo snel mogelijk met overdreven vrolijke grappen of verhalen.

‘Met ’t duuster is alles begonnen,’ zei ome Bartus. ‘Waorumme mo’k daor bange veur wèzen?’

Rudolf had een speciale band met zijn ooms. Bewondert ze, koestert hun wijsheden. Zo herinnert hij zich de keer dat zijn oom Gait tegen hem zei:

‘Rudeman, wa’k zeggen wil is: het leven is niet iets wat later beter wordt. Vandaoge is net zo belangriek als volgend jaor. Dus goed kiek’n, vuul’n, geniet’n, en kalm an. Een slak en een haas vier’n tegeliek niejaor.’

“Oom Bartus had angstaanvallen door zijn oorlogstrauma’s en oom Gait had zijn geheim. Bartus is de man die nog altijd lijdt om de Joden die hij weggevoerd zag worden uit het Apeldoornsche Bosch. Gait is bescheiden. Hij lacht erom dat hij De Lafaard wordt genoemd. Gait heeft zijn motieven. Hij wil zijn broer niet kwetsen. Uiteindelijk heeft ieder heeft zijn eigen verhaal en zijn eigen herinnering.”


De Lafaard, gebonden, 208 pag., 21,99 euro, is vanaf 7 april verkrijgbaar in de boekhandel.

Signeersessie
Bas Steman signeert zijn boek op 9 april van 14.30 tot 16.00 uur bij Van Someren en ten Bosch, Turfstraat 19.

Advertenties doorgeplaatst vanuit de krant